Terug naar het nieuwsoverzicht.

Oude naaimachine als meubelstuk

Door: Anca Boon

Een oude hand- of trapnaaimachine is vandaag de dag het pronkstuk in menige huiskamer. En terecht: het rijk versierde gietijzer, soms zelfs ingelegd met parelmoer, is een lust voor het oog. Honderd jaar geleden waardeerden huisvrouwen het apparaat voornamelijk voor de geleverde prestaties. Het tempo waarin moeder en grootmoeder naai- en herstelwerk weg konden werken, steeg aanzienlijk.

Dick Bekkers verzamelde in de loop der jaren zo’n 450 hand-, trap-, kinder- en industrienaaimachines.
Foto: RD, Henk Visscher
De versiering op oude naaimachines was voor Dick Bekkers 35 jaar geleden reden om ze te gaan verzamelen. Als naaimachinehandelaar kon hij daar bovendien vrij gemakkelijk aankomen. "Afgedankte machines belandden in die tijd op de schroothoop. Ik kocht ze vaak voor een appel en een ei van oudijzerboeren."

Sinds 1987 heeft Bekkers van zijn huis in Dordrecht een museum gemaakt waar hij zijn verzameling tentoonstelt.

De uitvinding van de naaimachine is eigenlijk niet toe te schrijven aan één persoon; het is een ontwikkeling van zo’n honderd jaar geweest waaraan een aantal personen een belangrijke bijdrage leverde.

"De Duitsers claimen dat Charles Weisenthal de naaimachine uitvond", stelt Bekkers. In 1755 ontwerpt hij weliswaar een naald voor mechanisch naaien en vraagt daar patent op aan. De machine eromheen ontbreekt echter.

Het eerste ontwerp dat in de buurt komt van een werkend apparaat, is de houten kettingsteekmachine uit 1830 van de Fransman Bartélémy Thimonnier. De naaier moet nog wel de stof na elke steek zelf zijdelings verder schuiven om gelijke lange steken te maken. De Franse kleermakers zien de uitvinding echter als een bedreiging voor hun vak en steken de kledingfabriek van Thimonnier in brand.

Velen zien de Amerikaan Elias Howe als de uitvinder van de naaimachine. In 1844 heeft hij een prototype gereed en een jaar later patenteert hij zijn ontwerp. Het product slaat echter niet aan en Howe vertrekt naar Engeland om daar zijn geluk te beproeven, maar de verkoop wil daar ook niet van de grond komen. Berooid keert hij weer terug naar Amerika. Daar blijkt tot zijn verbazing dat er inmiddels tientallen fabrieken zijn ontstaan die naaimachines produceren.

Het bekendste merk is waarschijnlijk dat van Isaac Singer. Zijn firma levert dan ook een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het product. Zo maakt Singer als eerste de trapnaaimachine, wat een belangrijke verbetering is ten opzichte van de handnaaimachine, aangezien de kleermaker hiermee beide handen vrij heeft voor het werken met de stof.

Uit de verzameling van Bekkers blijkt dat er niet alleen Singer- en Pfaffnaaimachines bestaan. Ook fiets-, vliegtuig- en autofabrikanten legden zich gedurende kortere of langere tijd toe op de vervaardiging van deze huishoudelijke apparaten. Zo staat er Batavus, Gazelle, Messerschmitt en Opel op de planken.

Schuitje
De naaimachine van Howe maakt -net als de moderne exemplaren- gebruik van twee draden: bovendraad en onderdraad. De onderdraad is gewonden op een spoeltje dat zich in een houder onder de stof bevindt. De bovendraad loopt vanaf het garenklosje boven op de naaimachine naar de naald. Het oog van de naald zit dicht bij de punt, zodat de bovendraad met de neergaande beweging van de naald door de stof heengaat en aan de onderkant een lus vormt. Op een ingenieuze manier gaat deze lus om de onderdraad heen. Het omhoog bewegen van de naald trekt beide draden strak, zodat er aan beide zijden een rechte steek ontstaat. Tijdens het naaien houdt een voetje de stof rond de naald op de juiste plaats.

Sommige vroege types naaien echter maar met één draad in de zogenaamde kettingsteek. "Deze machine maakt aan de onderkant een lusje, wat strakgetrokken een v-patroon geeft. Aan de bovenkant ontstaat een rechte steek", aldus Bekkers.

In eerste instantie zit de onderdraad gerold in een schuitspoel. Het voorwerp ziet eruit als een klein bootje: een rechthoekige vorm die aan één kant uitloopt in een puntje. Het staafje waar de draad omheen wordt gewikkeld, ligt in het midden van het schuitje.

Een latere ontwikkeling is die van de ronde of ringspoel, waarbij de draad om een klein klosje zit gewonden. Moderne naaimachines maken nog steeds gebruik van dit mechanisme.

Bekkers wijst naar twee knopjes op de machine. "Een is voor het regelen van de druk op het voetje, de ander voor het stellen van de spanning op de draad. Dit om te voorkomen dat de bovendraad lussen maakt of breekt."

In eerste instantie is het alleen mogelijk om een rechte steek te naaien. Later ontstaat ook de zigzagsteek. "Vrouwen konden een hulpapparaatje voor de naald zetten dat de stof heen en weer bewoog. Deze steek wordt echter nooit zo mooi als de huidige zigzag, waarbij de naald heen en weer gaat."

Een ander extraatje dat de naaimachine op een gegeven moment krijgt, is de ’achteruit’. Na het omzetten van een hendeltje schuift de stof in tegenovergestelde richting onder het voetje door.

De huidige naaimachines zijn gemaakt van kunststof, werken met een elektrische motor en beschikken over tientallen verschillende steken. Toch borduren ze allemaal voort op een principe dat 150 jaar geleden ontstond.

Reformatorisch Dagblad - 13 juni 2006